Wieslaw Mysliwski en het nieuwste boek getiteld „Het Oog van de Naald”
Monument van het geweten
De Poolse Wieslaw Mysliwski nodigt je in Het Oog van de Naald uit aan de keukentafel, waar hij verhalen vertelt zonder lineair verloop of dwingende structuur.
12 januari 2022 – verschenen in nr. 2
Polen, 2007. Als geen ander weet Wieslaw Mysliwski in zijn boeken een nostalgische sfeer op te roepen© Mateusz Ochocki / KFP
Het kan de krantenlezer niet zijn ontgaan dat dictators wereldwijd de sporen van hun misdaden proberen uit te wissen. Onafhankelijke media, onderzoeksinstellingen, musea en monumenten moeten eraan geloven, de betreffende mensen worden bedreigd, gearresteerd. In de vrije wereld is geheugenloosheid het bijproduct van een blinde gerichtheid op groei en vooruitgang. Het schrikbeeld van een mensheid zonder herinnering (Adorno) komt beangstigend naderbij.
Tegenwicht biedt van oudsher de literatuur, desnoods in vermomming of ondergronds. Nadrukkelijk gebeurt dat in de omvangrijke romans van de Pool Wieslaw Mysliwski, waarvan er dankzij Karol Lesman sinds Over het doppen van bonen (2006) inmiddels vier in het Nederlands zijn vertaald. Kenmerkend voor al die boeken is dat het om breed uitgesponnen vertellingen gaat, zonder lineair verloop en zonder dwingende structuur. Ze worden, al dan niet letterlijk, aan de keukentafel verteld door iemand die er de tijd voor neemt, als het zo uitkomt moeiteloos van scène en dramatis personae wisselt en zodoende, zoals in de oudste verhaaltradities, talloze verhalen aan elkaar vlecht.
De lezer heeft het gevoel aan diezelfde tafel te zitten. Hij mag soms ook wel even wegdommelen, want straks komt er een nieuwe anekdote waarvoor het niet per se nodig is de voorafgaande te hebben gevolgd. Die ouderwets ontspannen setting heeft iets aantrekkelijks, blijkbaar ook voor de Nederlandse lezer: Over het doppen van bonen haalde hier maar liefst acht herdrukken. Als geen ander weet Mysliwski, die zijn boeken naar eigen zeggen eerder praat dan schrijft, een nostalgische sfeer op te roepen. Het is de sfeer van het voor-industriële tijdperk, van het handwerk en de kleine werkplaatsen waar kennis en kunde van de ene generatie op de volgende werden doorgegeven.
Dat alles is ook kenmerkend voor zijn nieuwste boek, Het Oog van de Naald. De titel verwijst naar een smalle, ‘in oorspronkelijke staat verkerende oude Dominicaanse poort, die onderdeel uitmaakte van een middeleeuws vestingwerk’ en die via een trap toegang geeft tot een ‘vroegere wilde, groene vallei’. Daar ontmoet de verteller een oudere man, die over zijn wandelstok struikelt, achter de stok aan naar beneden tuimelt en met zijn hoofd fataal op de straatstenen terechtkomt. Maar daarmee is hij niet uit het verhaal verdwenen, want net op tijd heeft hij zijn leven ‘doorgegeven’ aan de verteller, kennelijk zijn jongere ik. En die zal dat weten ook, want zijn oudere, door het leven getekende versie blijft hem met raadgevingen en wijsheden bestoken. Daar was de auteur ook in eerdere boeken al niet zuinig mee, nu leggen ze het leven van de jeugdige verteller van meet af aan muurvast.
‘Ik heb met u te doen dat u verder moet leven’
Van een open, opwekkend begin kan dus geen sprake zijn. ‘Ik heb met u te doen dat u verder moet leven.’ Veel vrijheid zal dat leven niet te bieden hebben, sterker, het is met ijzeren wetmatigheid voorgetekend: ‘Eerlijk gezegd is elk leven een herhaling van iemand anders zijn leven. Het verleden loopt op ons vooruit, moet u weten, wij sloffen er maar wat achteraan. (…) Het leven is achter jezelf aan dwalen zonder de hoop te hebben jezelf ooit te vinden.’ Dat klinkt allemaal nogal somber, verbitterd zelfs; het leven speelt zich af in een gesloten circuit, een uitweg is er niet.
Dat pessimisme wordt gevoed door onstuitbare ontwikkelingen in het heden. Van de jeugd heeft de verteller geen hoge pet op. In een bistro hoort hij een jong stel klagen over de lange trap bij het Oog van de Naald; dat vonden ze maar lastig, dat ding zouden ze moeten vervangen door een roltrap, ‘zoals in de supermarkt of op stations’. Geen benul hadden ze ervan dat het om een historisch monument gaat, sakkert hij, liefst zouden ze ‘die hele berg waar de stad op lag willen omringen met roltrappen (…), want gemak dient de mens’.
En dat terwijl die smalle doorgang van het Oog zo’n heilzaam effect heeft op de mensen die elkaar daar tegenkomen; zelfs volkomen vreemden voelden de plicht elkaar op zijn minst te groeten. Zo werd het Oog een plek van vriendschap en verzoening. Maar met het historisch bewustzijn is het slecht gesteld. Niet vreemd, gegeven de omstandigheden. Vier familieleden van een vroege vriendin, ‘een jodin, hoewel ze geen jodin was’, werden bij een massamoord in het oosten gefusilleerd, ‘waarover na de oorlog niet mocht worden gesproken en alleen werd gefluisterd’. Zo verdwenen de verschrikkingen van de oorlog uit het collectieve geheugen.
Mysliwski’s fatalisme mag soms leiden tot open deuren van het type ‘alle wegen leiden naar de dood’, enigszins begrijpelijk is het dus wel. Dat geldt ook voor zijn theorie van het geheugen. Het is de theorie van iemand die weinig vrijheid heeft gekend, zich misschien ook te gemakkelijk in die onvrijheid heeft geschikt. ‘Het geheugen’, stelt hij, is ‘een functie van een collectieve plicht’, en die plicht bepaalt de norm van ons geheugen, ‘vandaar dat we nolens volens ons geheugen aanpassen aan de normen die deze of andere tijden voor ons bepalen’.
Het is een conformisme dat, niet voor het eerst, wel erg als een natuurwet klinkt. Dat het dat toch niet is, blijkt, nolens volens zou ik haast willen zeggen, op diverse plaatsen in het boek, onder meer tegen het einde, als er opnieuw sprake is van een pijnlijke stedenbouwkundige ‘vernieuwing’ die ten koste gaat van een historisch monument. Het gaat om een plek waar nu een hotel staat, maar waarvan de oude man, niet toevallig historicus, zich herinnert dat zich hier in het verleden het getto bevond. Alleen de synagoge staat er nog: ‘Je zou het een monument van het geweten kunnen noemen. Het enige in deze stad.’ Maar hij vreest dat ook dat monument er ooit aan zal moeten geloven, en dat men deze plek dan niet meer associeert met het getto maar met het hotel.